Arbeidsethos
Ik wil een ander detail noemen. Paulus wordt door veel moralisten of Calvinisten als voorbeeld naar voren geschoven van hoe een gelovige in zijn eigen onderhoud dient te voorzien. Paulus hield immers niet “de hand op” maar hij bouwde tenten van geitenhaar toen hij in Korinthe was (Handelingen 18:3). Waarschijnlijk maakte hij ook mantels van geitenhaar. Of dit propaganda voor geiten of hard werken is, laat ik in het midden. Het zal u verbazen maar die mantels worden in Tarsus nog steeds gemaakt (Van den Berg, z.j.-i). Diezelfde moralisten zijn voor de rest vaak behoorlijk wettisch ingesteld en noemen nooit het Jubeljaar. Ze pikken Paulus eruit wanneer het hen uitkomt. Het tenten maken had hij waarschijnlijk van Priscilla en Aquila afgekeken die op die manier in Korinthe hun geld verdienden. Tenten maken klinkt heel wat deftiger dan ons huidige fabriekswerk. Bovendien hoefde Paulus niet eerst langs een uitzendbureau om te horen dat hij niet de vereiste kwalificaties had om een tent te bouwen en er dus geen werk voor hem was. In zijn tijd ging werk vinden een stuk anarchistischer. We lezen verder niet over zijn beroep als tentenmaker. Wel lezen we over zijn vele reizen die hij maakte. Hij was dus zeker niet non-stop aan het werk. Ik wil hier een paar dingen tegenin brengen. Allereerst was Achaje de regio waar veel kletsmajoren en zelfbenoemde filosofen voor geld hun gekwaak aan de man brachten. Ze waren dus kwaakchirurgen. Paulus wilde vooral niet de indruk wekken dat hij voor het geld preekte. Dit wil niet zeggen dat hij nooit giften kreeg. Want wie betaalde al zijn reizen? Met tenten bouwen werd hij vast geen miljonair. In 1 Korinthe 9:11-12 lezen we dat Paulus nergens aanspraak op maakte. Dan blijft het een mysterie hoe hij de huur van de School van Tyrannus betaalde (Handelingen 19:9) en later de huur van zijn appartement in Rome (Handelingen 28:30). Uit een mail van een collega bleek dat Paulus alleen in 1 Korinthe 9 geen aanspraak op donaties maakte maar verder wel. Diverse keren ontving hij donaties zoals we lezen in Filippenzen 4:15-18 en 2 Korinthe 11:7-9. Een evangelist mocht geld ontvangen voor zijn diensten: 1 Korinthe 9:11, Galaten 6:6. De tegenprestatie voor het brengen van het evangelie hoefde niet per sé geld te zijn. Een evangelist kon onderweg ook ergens overnachten en mee-eten met wat de pot schafte (Lukas 10:5-7). De strekking om voor je eigen brood te werken gold met name voor de gemeenten in Korinthe en Thessalonica (Bridgeman, 2011). Blijkbaar parasiteerden enkele gemeenteleden hier op de ecclesia. Dat Paulus en Barnabas zich het apezuur werkten was geen regel voor de rest van de ecclesia (1 Korinthe 9:6, 12). De Bijbel bestuderen is in onze tijd een veel tijdrovender klus dan in de tijd van Paulus (Bridgeman, 2011). Als gelovigen fulltime ongeschoold werk verrichten dan hebben ze nauwelijks tijd over om de Bijbel te bestuderen. Zo’n combinatie houdt niemand vol. Uiteraard loert het gevaar om de hoek dat evangelisten het evangelie gebruiken om er geld mee te verdienen. Dit is niet de invalshoek van mijn betoog. Paulus eiste nooit geld voor zijn prediking maar hij ontving wel degelijk giften. Paulus en Barnabas waren ook niet getrouwd omdat ze zich volledig aan hun missie wijdden. Diezelfde Calvinisten die hardop preken dat “we” moeten werken voor ons geld, preken ook “gezinswaarden”. Een belangrijke opmerking: hard werken en je eigen brood verdienen kan ook tot trots leiden. Als we een uitkering aanvragen dan geven we toe dat we niet op eigen kracht kunnen overleven in de jungle van de arbeidsmarkt. We geven toe dat we afhankelijk zijn van anderen (vrije vertaling van Bridgeman, 2000, kopje: Second, we should not have a self-sufficient mentality). Een stap verder is het om toe te geven dat we afhankelijk zijn van God. Dan is er de passage in 2 Thessalonicenzen 3:10. Deze is door de eeuwen heen door moralisten misbruikt om de armen ongelofelijk veel pijn te doen. Armen zouden lui zijn en daarom niet werken. Dan hoefden ze ook niet te eten. Wat werd er bedoeld met niet willen werken? Ging het alleen om betaald werk of ook om onbetaalde inzet voor de oecumene? De klassieke discussie over arbeidsethos en het verschil tussen werk en arbeid mis ik in 2 Thessalonicenzen 3. Tegenover 2 Thessalonicenzen 3:10 wil ik de vele andere passages over de armen zetten waar ik de moralisten nooit over hoor. We noemden Tabitha die de armen hielp (Handelingen 9:36-37). Dan waren er de rijke joden die geld aan de arme broeders stuurden (Handelingen 11:29-30). Cornelius gaf aalmoezen aan de armen (Handelingen 10:2). Petrus drukte Paulus op het hart om de armen niet te vergeten (Galaten 2:10). Paulus bracht geld naar de arme gemeente in Jeruzalem (Romeinen 15:25–28, 1 Korinthe 16:1–4, 2 Korinthe 8–9). Hij was niet alleen positief over de collecte maar deed er actief aan mee. Het was een cadeau van de heidenen aan de Joden in Jeruzalem. En Jezus zelf nam het in Markus 12:41-44 voor de arme weduwe op. In onze eenzijdige fixatie op 2 Thessalonicenzen 3:10 zagen we de collectes voor de armen over het hoofd. Ons huidige sociale vangnet is misschien wel een vervulling van Galaten 2:10. Paulus zou zeker positief staan tegenover een stabiele sociale zekerheid. Des temeer houden we tijd over voor het evangelie als we ons niet druk hoeven te maken over armenzorg. Zeker als we de armenzorg van Paulus binnen de brede context van het evangelie van de besnijdenis plaatsen dan past in onze tijd sociale zekerheid zeker binnen de Bijbelse boodschap. In de diverse kerkdiensten die ik bijwoonde ging het nooit over deze passages. Altijd kwam abortus weer voorbij. In 1 Samuël 2:8 staat dat God de armen uit de losse aarde opricht. Ook het Lied van Maria van Nazareth in Lucas 1:46-55 gaat over sociale wantoestanden. Er hangt duidelijk een socialistische sluier over heen. We kunnen de arbeidsmarkt anno 2019 ook niet één op één vergelijken met de omstandigheden in de tijd van Paulus en Jezus. In de tijd van Paulus was er echte slavernij. In onze tijd is de arbeidsmarkt vooral complex en een ondoorzichtige jungle. Rudolph O. Yeager merkte ook op dat Palus zijn teksten uiteraard ver voor de ‘industriële revolutie’ schreef (Yeager, 1998, p. 311). Sindsdien zorgen allerlei maatschappelijke patronen voor werkloosheid en uitbuiting. Dat men betaalde arbeid heeft wil bovendien nog niet zeggen dat men rond kan komen. Mensen die simpelweg geen werk kunnen vinden, vallen buiten de horizon van 2 Thessalonicenzen 3:10. Hier rust in het Westen echter een taboe op. Een antwoord van de werkenden is vaak dat als je maar wilt er wel werk te vinden is. Ze zijn de spreekwoordelijke “beste stuurlui die aan wal staan”. En die ook aan wal moeten blijven. Betaald baanloos zijn betekent niet dat iemand niks hoeft te doen. Een werkloze kan zich op Bijbelstudies richten of zich vrijwillig voor de gemeente inzetten. In 2 Thessalonicenzen 3:10 speelde ook mee dat sommige mensen van de ecclesia hun baan opzegden of ophielden met werken omdat ze dachten dat de terugkeer van Jezus nabij was. In 1 Korinthe 7 had Paulus iets vergelijkbaars geschreven over het huwelijk. Waarom zouden mensen trouwen als het Koninkrijk aanstaande was? Sommige mensen van de ecclesia vertaalden deze denkwijze naar hun werkzaamheden. Ze gokten erop dat de ecclesia hen zou onderhouden. Paulus zei hen dat ze juist moesten blijven doorwerken om de ecclesia niet tot last te zijn. Deze gang van zaken kunnen we niet zomaar op de structurele werkloosheid in 2019 toepassen welke een direct gevolg is van het kapitalisme. Paul Heintzman schreef ook dat we 2 Thessalonicenzen 3:10 in de context moeten lezen van de aanstaande verwachting van het Koninkrijk in de dagen van Paulus (Heintzman, 2005). Wat werd er in 2 Thessalonicenzen met “werk” bedoeld? Alleen betaalde arbeid? Ieder rottig rotbaantje dat maar geld opleverde? Of werd er ook in algemene zin “inzet” voor de samenleving mee bedoeld? Het ging erom dat gelovigen in financieel opzicht niet op de ecclesia leunden. Een huidige werkloze ontvangt een uitkering die door belastinggeld wordt opgebracht, wat een groot verschil is met de situatie van toen. Het werkwoord “thelei” – “willen” – in 2 Thessalonicenzen 3:10 maakt de discussie alleen maar complexer. Dan staat er: wie niet “wil” werken, die zal niet eten. Maar wat is niet “willen” werken? Betekent “niet elk rot baantje willen accepteren” hetzelfde als “niet willen” werken? En moeten we minimaal veertig uur per week rotwerk verrichten om aan het woord “thelei” te voldoen? In dat geval leidt “thelei” onherroepelijk tot discriminatie. Alleenstaanden zullen langer moeten werken dan samenwonenden die immers de vaste lasten kunnen delen. Wat doen we met mensen die de lotto winnen of een joekel van een erfenis binnen slepen? Zij hoeven niet te werken maar kunnen ervoor kiezen om te luilakken of zich in te zetten voor het evangelie. Vallen zij ook buiten de kaders van 2 Thessalonicenzen 3:10? Sommige mensen zijn laatbloeiers en vinden via een omweg een manier om in hun levensonderhoud te voorzien. Een gloeiende opmerking: mensen die afhankelijk zijn van giften of een uitkering geven feitelijk toe dat ze op eigen kracht niet alles kunnen (vrije vertaling van Bridgeman, 2011, kopje: Second, we should not have a self-sufficient mentality). De hele Bijbel preekt afhankelijkheid van God. Onafhankelijkheid kan ook een vorm van afgoderij worden! Atlantis was een eiland dat zelfvoorzienend en onafhankelijk van de wereld was. Uitgerekend om deze reden werd het eiland gestraft waarna het in de golven verdween. Zeus zei niet: tjonge, wat hebben jullie, Atlantiërs de boel goed voor elkaar. Jullie kunnen tenminste op eigen benen staan. Integendeel, Zeus sloeg met de vuist op tafel tot het eiland ten onder ging. Waarmee Zeus op de stoel van God ging zitten… Het doorgedraaide arbeidsethos van onze tijd klinkt eerder Platonisch dan Bijbels. Plato schreef: ‘Elkeen moet het werk doen dat hem is opgedragen. Dat moet hij doen en niemand heeft de tijd om ziek te zijn en te genezen’ (Plato, geciteerd in Moerland, z.j.). Met zulke verklaringen vragen we ons af waarom Plato zo’n belangrijke filosofische positie in het Westers denken inneemt.
Gewone arbeiders
Een andere truc vanuit de vrome hoek is het om te beweren dat gelovigen zich als gewone arbeiders (lees: slaven) moeten gedragen. Paulus was immers ook een gewone hardwerkende arbeider die na zijn simpele arbeid weinig anders deed dan in de Bijbel lezen. Toch? Om te beginnen had zijn beroep vast en zeker meer status dan dat van een moderne fabrieksarbeider. De kans is groot dat Paulus toegang had tot de elite van het Romeinse Rijk. Hij zou goed bevriend zijn geweest met zowel Seneca als Gallio. Hij groette de gelovigen in het huis van de keizer (Nero?) (Filippenzen 4:22). Hij was een intellectueel (Handelingen 26:24). Hij was zeker meer dan een moderne fabrieksarbeider. De vrome predikanten doen er een schep bovenop door te beweren dat het evangelie voor ongeletterde mensen bedoeld was. De passage in Handelingen 4:13 waarin Johannes en Petrus ongeletterde mensen genoemd werden, wordt door sommige Bijbel uitleggers uitvergroot. Lucas en Paulus waren immers intellectuelen en de moeder van Jezus was tenminste politiek bewust zoals we in Lucas 1:46-55 lezen. Ook Jezus was van alle markten thuis. Hij was tenminste een kosmopoliet. Het evangelie is voor de uitverkorenen en niet per sé voor Jan met de Pet die alleen geschikt is voor het rechtbuigen van bananen. De verloren zoon in Lucas 15 paste ervoor om varkens te hoeden, wat altijd nog een betere job was dan het moderne fabriekswerk. Hij keerde terug naar zijn vader. De laatste berispte hem niet en zei niet tegen hem dat hij maar naar de varkens terug moest gaan. Deze vader ontving zijn zoon met open armen en vierde zelfs een klein feestje. De Bijbel preekt nergens dat een werknemer met ieder rotbaantje tevreden moet zijn. In de praktijk zijn het bovendien niet de luilakken die het rotwerk verrichten maar de pechvogels. Moralisten en Calvinisten lijken eerder op de afgunstige broer dan op de verloren zoon. En laten we het eens over het jubeljaar hebben. In 1 Korinthe 7:21-24 lezen we dat “slaven” de mogelijkheid kunnen benutten om vrij te worden van hun slavernij. Zoals je geroepen werd mag je blijven. Was je ongetrouwd dan hoef je niet per sé te trouwen. Was je werkloos dan maak ik eruit op dat je je werkloze tijd in elk geval mag benutten om werk voor God te doen. Dit is een persoonlijke interpretatie. De koers moet volgens mij zijn om toch werk te vinden. Maar lukt dit niet dan kun je in je vrije tijd God eren door het evangelie te brengen. In Filemon 10 en Titus 2 staan ook nog verzen over deze materie. Om appels met peren te vergelijken daagt Paulus in 1 Korinthe 7:7 gelovigen uit om niet te trouwen. Ze hebben dan meer tijd over om zich met het evangelie bezig te houden. Geldt zoiets ook voor het verrichten van arbeid? In 1 Korinthe 7:21-23 staat dat slaven de mogelijkheid moeten kunnen benutten om vrij te worden. Zoals ik het lees is de voorwaarde dan wel dat ze zich inzetten voor het evangelie. Vrijheid is er niet voor bedoeld om te lanterfanten. Moet u toch vroeg opstaan en zwaar werk doen dan wordt u hiervoor in de toekomende aionen beloond (Kolossenzen 1:12 & 3:24). In de brief aan een baas die Filemon heette werd diens slaaf Onesimus genoemd. Hij was gevlucht en verdoemd tot een leven in de sloppen van Rome. Hij was in de kraag gevat en in de bajes gesmeten waar hij Paulus ontmoette en tot bekering in Jezus kwam. Paulus nam het in een brief aan Filemon voor Onesimus op en schreef dat hij hem goed kon gebruiken. Desalniettemin stuurde hij hem toch weer terug naar Filemon met het verzoek aan de laatste om Onesimus netjes te behandelen. Filemon had immers ook een baas in de hemel. Beiden waren nu broeders in christus. In 1 Timotheüs 1:10 veroordeelde Paulus de mensenhandelaars. In onze tijd denken we aan vrouwenhandelaren maar wellicht ook aan die “cowboys” – “farao” werkgevers die al te gretig naar goedkope arbeidskrachten, zoals kansloze werklozen zoeken. In de Tenach was een slaaf nooit langer dan zeven jaar slaaf. De Exodus was juist een ontsnapping uit de slavernij in Egypte. Vervolgens gaf God de geboden aan Mozes om een herhaling van slavernij te voorkomen. In Deuteronomium 23:15 was een “Ebed”een slaaf die de vrijheid had om weg te lopen als hij niet goed behandeld werd door zijn meester. Paulus stelde de gezagsverhoudingen tussen een meester en een slaaf niet ter discussie. Het hele “systeem” was hierop gebaseerd. De Bijbel preekt geen ‘revolutie’ maar een ‘reformatie’ (Van den Belt, 2006, kopje geen revolutie). Alle verhoudingen worden t.z.t. door God recht gezet. Dankzij God is de naam van zomaar een slaaf die Onesimus heette in het boek van de mensheid – de Bijbel – terechtgekomen. God bemoeit zich direct met onze arbeidsverhoudingen.
Gehoorzamen van overheden
Een volgende truc om het volk te onderdrukken had met Romeinen 13:1-7, Titus 3:1 en 1 Petrus 2:13-14 te maken. In deze passage staat dat we ons zullen onderschikken aan elke overheid. Eén van de redenen waarom het schrijven van dit boek zolang duurde was dat ik tussendoor een mini-onderzoek naar Romeinen 13:1-7 deed. Rome had de geest van Atlantis en dus leek het me zinnig om me hierin te verdiepen. Mijn conclusie is dat ik allerlei tegenstrijdige conclusies tegenkwam waaruit ik zelf een tegenstrijdige conclusie filterde. Globaal zijn er twee groepen: hardliners die zelfs menen dat Nazi-Duitsland door God georchestreerd was, wat ik zelf ook geloof. Als je die lijn doortrekt dan ben je verplicht om mee te werken aan de massavernietiging van de Joden. Je dient immers de nazi overheid te gehoorzamen. Op zijn minst dien je te weigeren om Joden bij je onder te laten duiken. Je kunt de holocaust dan simpelweg afdoen met het excuus “moest van God, zie Romeinen 13”. Je vergeet dan dat de hoer Rahab in Jozua 2 ook spionnen onderdak bood en tegen de afgezanten van de koning loog. Romeinen 13 was desalniettemin later geschreven wat niet wil zeggen dat we de hele thematiek van het gehoorzamen van overheden alleen op Romeinen 13 zullen projecteren. Bovendien komen we nogal wat dilemma’s tegen als we er zo tegenaan kijken. Veel nazi misdadigers werden na de oorlog alsnog vervolgd en zeker niet met rust gelaten, zoals we in Romeinen 13:3 lezen. Hoe zat het bovendien met de geallieerde soldaten? Zij moesten hun eigen overheden gehoorzamen maar gingen tegen de nazi overheid in. Waren ze nu gehoorzaam of ongehoorzaam? Als de verzetsmensen Bijbels gezien ongehoorzaam waren en dus zondigden dan zitten we met een venijnig dilemma: Nazi-Duitsland was door God gelegitimeerd terwijl het verzet Bijbels gezien zondig was. De Bijbel zet wel vaker zaken op de kop, maar laten we hierin niet overdrijven. Wat doen we bovendien met de verzen in Romeinen 13:5 waarin ons geweten wordt aangesproken of met 13:8 waarin opgedragen wordt om de ander lief te hebben. Een paar kanttekeningen: de Romeinenbrief was pas later in hoofdstukken ingedeeld. Bijbels gezien bestond er niet zoiets als Romeinen 13 dat simpelweg een voortzetting van Romeinen 12 is dat eerder ook niet bestond. In Handelingen 9:25 verstopte Paulus zich in Damascus in een mand om voor zowel de Joden als het stadsbestuur te vluchten. Hij was zelf ongehoorzaam aan de overheid. In 2 Korinthe 11:33 lezen we hierover ook weer. De ontsnapping van Paulus leek op die van de hoer Rachab en haar gezin. Ook zij loog tegen de autoriteiten om de Joodse spionnen te beschermen (Jozua 2). In Handelingen 22:25 beriep Paulus zich op de Romeinse keizer om zich te verdedigen. Dit was ook de reden waarom hij naar Rome gestuurd werd. Tegenover de gehoorzaamheid van Abraham aan God om zijn zoon Izaak te offeren (Genesis 22) stond de leugen van Rachab in Jozua 2 tegen haar autoriteiten. We zullen het gehoorzamen aan de overheid wel in de juiste proporties blijven zien (Allen, 2001-b, p. 158). Tegenover de harde lijn die ik net noemde waarbij we zelfs Nazi-Duitsland tot in het uiterste zullen gehoorzamen is er een andere groep die de nuance ziet. Dat in vers 13:5 het geweten genoemd werd, zette mij aan het denken. Zo erg kan het dus niet zijn om de overheid te gehoorzamen. Of werd met het geweten bedoeld dat we alles aan God overlaten en we de overheid dus toch strikt zullen gehoorzamen? In Efeziërs 6:1 lezen we dat kinderen hun ouders zullen gehoorzamen. Maar wat als de ouders hun kinderen opdragen om een fiets te jatten. Hieraan zullen hun kinderen geen gehoor geven. Waarom zullen we dan wel aan destructieve overheidsmaatregelen gehoor geven? Geen ouder zal een ziek kind naar school sturen. Waarom zullen we wel een overheid gehoorzamen die werknemers steeds zieker maakt door de aow leeftijd te verhogen tot werknemers met de rollator naar het werk gaan? We zullen onze ouders eren, dus onze ouderen ook. Volgens hetzelfde principe zullen vrouwen zich aan hun mannen onderschikken (Efeziërs 5:22-23; 1 Korinthe 11:3). Als een man zijn vrouw slecht behandelt dan kan ze beter bij hem weggaan. Deze vlieger gaat mijns inziens ook op voor overheden of werkgevers: als ze ons structureel slecht behandelen, kunnen we ons beter terugtrekken, voor zover dit mogelijk is. Op een weblog werd gesuggereerd dat we ons wel aan de overheid zullen ‘onderwerpen’ maar haar gezag niet zullen ‘erkennen’ als zijnde door God ingesteld (Veen, 2014). Wel zullen we aardse overheden zegenen, ook als ze in uniformen met hakenkruizen rondlopen. God maakt van iedere “min”een “plus”. In Openbaring 13 lezen we dat de aardse overheden boosaardig zijn.
Op de website van HetBesteNieuws las ik dat onze moderne democratie door ene Adam Weishaupt was uitgedacht (Janse, z.d.-a). Voortaan was niet ‘de heerser de baas maar de burger’ (Janse, z.d.-a). Alsof er dingen “gespiegeld” waren. Voor het principe van onderschikken in Romeinen 13 maakte dit niet uit. We blijven onderschikt aan de aardse heersers. Paulus werd zelf in Handelingen 16 door de overheid in de bajes gesmeten. Handelingen 16 was ook het hoofdstuk waarin we de pythongeest van Atlantis tegenkwamen. De Romeinse overheid liet hem dus ook niet met rust. In Handelingen 16 lezen we hoe Atlantis gereageerd zou hebben op de komst van Paulus. Hij werd in dat geval per direct in de bajes geknikkerd.
Ook Klaas Goverts schreef over Romeinen 13. Veel studies van Klaas Goverts zijn in boekvorm uitgegeven en zo ik begrijp valt zijn commentaar op de Romeinen brief onder nummer 70 op de boekenlijst, waarschijnlijk onderverdeeld in A t/m E. Volgens de filosoof Emmanuel Levinas kon het ‘kwaad’ in de ‘staat’ incarneren (Levinas in Klaas Goverts, Romeinen studie, nr. 70E3 afkomstig van een oud Word bestand dat ik ooit ontving). Bij de staat denk ik aan de Republiek van Plato waarin ook het Atlantis verhaal opgenomen was. Merkwaardig dat Atlantis tien koningen had waar ik bij een republiek juist niet aan denk. Atlantis was blijkbaar een incarnatie van het kwaad. Levinas noemt de ‘hoogste wil’ (Levinas in Klaas Goverts, Romeinen studie, nr. 70E3). Volgens Klaas Goverts kunnen we met deze hoogste wil ‘het gevaar’ ‘voorzien’ (Klaas Goverts, Romeinen studie, nr. 70E3). Als de vertaling van Romeinen 13:1 is dat elke overheid “onder” God is dan betekent dit dat God er niet per sé achter staat (Klaas Goverts, Romeinen studie, nr. 70E20). In de Bijbel was het Naboth die in 1 Koningen 21:1-2 tegen het grootgrondbezit van koning Achab tekeer ging (Klaas Goverts, Romeinen studie, nr. 70E20). Alle grond was immers van God. We zien hier een voorbeeld waarbij het kapitalisme – en dus Atlantis – op de hak wordt genomen. Het is een sprekend voorbeeld omdat koning Atlas van Atlantis volgens Kritias 114 ook een grootgrondbezitter was. Klaas Goverts gaat zover dat we tegen de boze geesten bidden die de overheid beïnvloeden (Klaas Goverts, Romeinen studie, nr. 70E20). Deze gebeden lijken op de geestelijke verdedigingswapens in Efeziërs 6:18-19. In Efeziërs 6:1 schreef Paulus dat kinderen hun ouders zullen gehoorzamen. En als we onze ouders zullen eren dan zullen we ook voor een lagere aow leeftijd bidden.
In 1 Korinthe 7:23 schreef Paulus dat we de gelegenheid zullen aangrijpen om vrij te komen. We zullen ons niet binden aan mensen of organisaties. Vrijheid is in de ogen van Paulus niet hetzelfde als vrijblijvendheid. We zullen onze vrije tijd primair gebruiken voor het evangelie en niet voor van alles en nog wat. Het is een lichtpuntje dat Paulus niet het woord “gehoorzamen” maar “onderschikken” gebruikte. Laat staan dat Paulus ons opdroeg om de overheid eindeloos te gehoorzamen. Uit onderschikking volgt niet automatisch gehoorzaamheid. In Romeinen 13:4 lezen we dat de overheid is ingesteld om voor God het goede te doen. Dankzij de genade van God komen sommige overheden er tijdelijk mee weg als ze er een potje van maken. Matthew Trewhella schreef dat als we de staat ongegeneerd gehoorzamen ‘ongeacht’ wat de staat doet, we van de ‘staat’ een ‘God’ maken (Trewhella, 2013, p. 79). Laten we niet vergeten dat Adam en Eva uit de Tuin van Eden verbannen werden om het onderscheid tussen goed en kwaad te leren. Een overheid die het kwade bewerkt doet simpelweg niet Gods wil ook al was farao een werktuig van God. Plato beweerde ook dat het volk de overheid moest gehoorzamen (Plato, De Staat, 382, 389; De Wetten 492 geciteerd in Moerland, z.j.) maar als ik het goed begrijp was Paulus er in Romeinen 13:1-7 minder strikt in dat Plato. De vraag is vooral of we de overheid eindeloos zullen gehoorzamen? Met Matthew Trewhella denk ik van niet (Trewhella, 2013, Appendix A, passim). In Romeinen 13:1-7 lezen we inderdaad niet dat we de overheden eindeloos zullen gehoorzamen. Monica A. Stubbs schreef in haar boek Indebted Love dat Romeinen 13:1-7 een ‘rhetorische shocktherapie’ was (Stubbs, 2013, p. 121). Een dergelijke conclusie was een vorm van ‘wakker worden’ uit een ‘diepe slaap’ zoals in Romeinen 13:11 geschreven staat (Stubbs, 2013, p. 120). De mensheid kwam erachter dat ze gevangen zat in de heidense heerschappij van wereldse heersers in een ‘gesloten wereld’ waarin geen ‘uitgang’ was (Freire in Stubbs, 2013, p. 120). Dit doet ons denken aan de Grot van Plato en aan Atlantis. Maar het wakker worden heeft zeker ook betrekking op het alert blijven op de terugkeer van Jezus waarover we in Filippenzen 3:20 lezen (Harrison, 1995, p. 142). Volgens mevrouw Stubbs is Romeinen 13:1-7 eerder ‘beschrijvend’ dan ‘voorschrijvend’ van karakter (Stubbs, 2013, p. 140). Ongehoorzaamheid aan de overheid levert net als gehoorzaamheid ook de nodige dilemma’s op. Als een protestactie tegen een overheidsmaatregel werkt, bijvoorbeeld om studenten te compenseren voor een lening die ze aangingen dan ga je misschien grenzen verleggen. Het ligt voor de hand om tegen steeds meer overheidsmaatregelen te protesteren in de hoop om kleine succesjes los te peuteren. Dit was niet de bedoeling van Romeinen 13. Zelf denk ik dat we de overheid “in principe” zullen gehoorzamen. Dit strookt met het geweten dat in 13:5 genoemd werd, wat er ook mee bedoeld werd. Als een overheid “destructief” wordt zullen we mijns inziens op de rem trappen. De vraag is in hoeverre trots dan weer een rol speelt. Willen we ons niet door God laten vernederen of hebben we simpelweg geen “zin” om een bepaalde overheidsmaatregel na te volgen? Overheidsmaatregelen kunnen tot een burn-out leiden, tot je de overheid simpelweg niet meer “kunt” gehoorzamen. De overheid zullen we als onze meerdere erkennen. Betekent dit automatisch dat we eindeloos aan elke maatregel gehoor geven? Zo ja, waarom schreef Paulus dit niet letterlijk op in Romeinen 13? Sinterklaas is bijvoorbeeld onze meerdere. Dit betekent niet dat we automatisch verplicht zijn om bij hem op schoot te gaan zitten. Op grond van Romeinen 13 zullen we niet de staf in zijn reet duwen als hij “te ver” gaat. Maar we zullen hem ook niet eindeloos gehoorzamen als hij “te ver” gaat. In 1 Petrus 2:17-18 lezen we een hele andere Petrus dan in Handelingen 5:29. Tussendoor had Paulus de Romeinenbrief geschreven waar Petrus door beïnvloed was (Zender, 2019-f). In Galaten 2:7 lezen we bovendien dat Petrus niet bij het Lichaam van Christus hoorde maar bij de heiligen van Israël. Zij gaan straks op aarde regeren terwijl het Lichaam in de hemel verder gaat. 1 Petrus 2:17-18 gaat tegen alle menselijke gevoel in en kenmerkt de scheidslijn tussen een papieren God en een levende God. Everett F. Harrison schreef ook dat Paulus zijn woorden matigde door in Romeinen 13:5 de term ‘submission’ – onderschikking in plaats van ‘obey’ gehoorzamen te gebruiken (Harrison, 1995, p. 136). Niet voor niets resulteerde het Joodse verzet tegen Rome in de daarop volgende verwoesting van Jeruzalem en de ‘verstrooiing’ van de Joden over de wereld (Harrison, 1995, p. 137). Dan schrijft Everett Harrsion weer dat onderschikking aan de overheid niet hetzelfde is ‘blind’ ‘conformisme’ (Harrison, 1995, p. 138). Romeinen 13 treft de onderkant van de samenleving het hardst omdat hij het meest afhankelijk van de overheid is. Dit mag er niet toe leiden dat gelovigen in een betere positie hierbij wegkijken. Romeinen 13:1-7 vereist een radicaal andere kijk op het leven dan welke we vanuit het Humanisme gewend zijn.
Hannah Whitall Smith schreef in haar boek Is God in Everything hoe we samen met een levende God met irritante buren en lastige overheden om dienen te gaan. Alles wat op ons pad komt was immers door God gestuurd, ook de minder leuke dingen. In een mail schreef een christen-anarchist dat we voor de boze overheden zullen bidden en geen geweld tegen hen zullen gebruiken. Iemand anders schreef dat deze discussie al lang voortwoekert en er maar weinig christenen zijn die onbeperkte gehoorzaamheid aan de overheden preken. We kunnen het ook anders zien: als Paulinisch Christenen een nazi overheid moeten gehoorzamen dan zit er al iets mis. Die christenen hadden zich beter in een vroeg stadium met politiek kunnen bemoeien om vervelende keuzes in een later stadium te voorkomen. Om terug te keren naar ons thema: op Atlantis heerste ook de Pax Romana, een heidense dictatuur. Meer leesvoer: Christopher Goodman: How Superior Powers Ought to be Obeyed by Their Subjects and Wherein They May Lawfully by God’s Word be Disobeyed and Resisted; Neil Elliott, Liberating Paul; Richard Horsley, Paul and Empire, Joseph Fitzmyer, Romans. En de website: http://magdeburgconfession.com/mag/. Uiteraard schreven Martin Zender en Goedbericht ook de nodige studies over deze materie. Off topic: In Romeinen 15:24 werd Spanje al genoemd en het was Jezus zelf die Rome noemde (Handelingen 19:21; 23:11). In Romeinen 16 lezen we over de diverse oecumene in Rome in de dagen van Paulus. Deze bestond echter alleen IN Christus. Jezus spoorde zijn discipelen duidelijk aan om naar Europa te trekken.